Holmes pastiche
"De kelder"



Het was een betrekkelijk rustige ochtend op de 5e juli van het jaar 1895 in het Londense Bakerstreet. Holmes boog zijn lange gestalte over een vreemdsoortig voorwerp, het was hem de avond ervoor overhandigd door een nogal pover geklede livreiknecht van een tot nu toe onbekend gebleven opdrachtgever. "Dit voorwerp is afkomstig van een aan lager wal geraakt edelman met een enorme angst voor de dood" zei Holmes. "Holmes, je hebt me in 't verleden al vaker versteld doen staan van je enorme deductievermogen maar dit slaat toch alles." "Watson, Watson, het is toch overduidelijk" schaterde Holmes met een sardonisch gelach. "Je kunt duidelijk zien dat het hier gaat om een sleutel met een afwijkende vorm; deze worden niet erg frequent gebruikt, enkel en alleen voor een bepaald type grafkelder, welnu alleen binnen de kringen der beter gesitueerden bevinden zich grafkelders." "Ja, maar dat aan lager wal dan en die angst voor de dood?" vroeg Watson. "Dat zal ik je verklaren; de sleutel is nogal roestig, onze klant gaat dus gebukt onder financiële problemen want een sleutel wordt alleen zo roestig in een vochtige onverwarmde omgeving. Wat die angst voor de dood betreft, dat lijkt me overduidelijk; onze klant stuurt ons niet voor niets deze sleutel toe."
"Ik heb nog veel te leren" was Watsons ingetogen reactie. Één van Watsons positieve eigenschappen was 't feit dat hij z'n plaats kende en wel op een bijna slaafse manier.

Die middag was het tweetal te vinden op één der omvangrijkste begraafplaatsen van Londen, hier hing een serene rust; een vorm van rust die je tot op je botten kunt voelen en die je bewust maakt van je eigen mortaliteit. Deze tot eerbied dwingende atmosfeer drukte zwaar op Holmes; al mijmerend zwalkte hij schoorvoetend de dodenakker over terwijl er in zijn hoofd diepgaande filosofische levensvraagstukken gaande waren. Watson daarentegen liep fluitend naast Holmes, genietend van de in bloei staande verwilderde rozenstruiken.
"Ik vermoed dat wij hier het voor ons interessante gebied naderen; deze sector staat vol met fraai bewerkte gebeeldhouwde grafkelders" zei Watson. "Zeker" zei Holmes. "We moeten ons nu vooral concentreren op de grafkelders die in een nogal vervallen staat verkeren." Na zeker een vijftigtal fraai onderhouden grafmonumenten te hebben gepasseerd, viel het oog plotseling op een enorme, van grijs natuursteen opgetrokken grafkelder. Het was een vierkante vrij sober uitgevoerde kolos van zeker zesendertig bij zesendertig voet met daarop een puntdak. Boven de ingang bevond zich een fronton met daarin een haute- reliëf, voorstellende de strijd tussen leven en dood.

"Ik denk dat wij gearriveerd zijn op de plaats van bestemming" fluisterde Watson. Holmes knikte en betrad eerbiedig het voorportaal van de indrukwekkende grafkelder, dewelke zo ongeveer rond het jaar 1840 moest zijn gebouwd. Met de aan corrosie onderhevig zijnde sleutel in zijn hand naderde hij de deur die min of meer verscholen ging in een soort portiek. Niet erg veel later schoof de sleutel in het sleutelgat en de klik die volgde op een ferme draai gaf de zekerheid dat zij zich op de juiste plek bevonden.

De ruimte die zij binnentraden was gevuld met een vochtige bedompte lucht; het was zeker dat dit vertrek sedert jaren niet in contact was geweest met de buitenlucht.
In het midden was in het schaarse licht een baar te zien waarop zich een donkerkleurige kist bevond.
"Dit is het Watson" zei Holmes en hij liep in een duidelijk opgewonden stemming naar de doodkist.
De kist was vervaardigd uit massief eikenhout met een uitsparing op de plaats waar zich het hoofd van een eventueel lichaam zou kunnen bevinden, in deze uitsparing zat een stukje glas in de sponning.
Over het glas lag een witte waas; stof dat zich gedurende jaren moest hebben verzameld op het oppervlak.
Dit stof, in combinatie met het feit dat het vrij duister was, maakte het onmogelijk om de binnenkant van de kist te bekijken.
"Holmes, dit is echt wat voor jou" zei Watson.
"Je doelt waarschijnlijk op m'n morbide inborst, ik geef inderdaad toe dat ik sta te popelen om het stof weg te vegen" zei Holmes.
Na een paar ferme vegen werd het glas plaatselijk van z'n millimeterdikke beschermlaag ontdaan opdat het mogelijk werd om de binnenkant der kist te aanschouwen.
Toen Holmes zich over de kist boog met zijn gezicht ongeveer zo'n tien centimeter boven het glas leek het even of zijn spieren zich in een fractie van een seconde samentrokken.
"Dit kan niet waar zijn Watson, dit....dit.... het duizelt me, kijk jij eens door het venster en vertel me wat je ziet."
"Dit is ongelofelijk Holmes, het lijk is perfect bewaard gebleven, het lijkt alsof er iemand in ligt te slapen."
"Inderdaad Watson, als de ogen ook nog open zouden gaan zou ik niet meer verbaasd zijn dan nu."
Door het glas was het gezicht te zien van een vrouw van een jaar of zevenendertig en wel in een volledig ongeschonden toestand.
"Dit zint me niets Watson, gezien de staat van de tombe en het uitwendige der kist."
"Hoezo Holmes, het is toch in alle gevallen ondenkbaar dat een lijk zo goed geconserveerd blijft?"
"Nee, nee Watson, denk toch na" zei Holmes.
"Je bedoelt dat iemand het lijk bewust op deze wijze heeft willen behouden, uit liefde of iets dergelijks?"
"Zeker Watson, dat is goed mogelijk; we leven in de negentiende eeuw, de eeuw der versnelling." "De techniek staat heden ten dage voor niets; er worden thans preparaten ontwikkeld die zeer goed bepaalde rottingsprocessen kunnen afremmen of zelfs kunnen stoppen. Net zoals een conservenblik de wortelen ons voor schimmels behoedt" zei Holmes.
"Eh ja" stamelde Watson "maar wat bevalt jou dan niet, volgens jouw denkwijze is het dus toch nog niet eens zo vreemd dat dit lichaam hier als een verse fondant opgedist ligt?"
"Er kan niemand in dit vertrek geweest zijn om deze schone voor het eeuwige bederf te behoeden, dat is nu juist het onverkwikkelijke" zei Holmes.
"Er is hier sedert jaren niemand meer geweest, je hebt toch wel mijn verhandeling in de Times gelezen over de ouderdomsbepaling van onbetreden ruimtes bij forensisch onderzoek?"
"Forensisch onderzoek, wat mag dat dan wel niet zijn" prevelde Watson.
"Voor jou en deze kleinburgerlijke 19e eeuwse wereld is dat nog zeer nieuwerwets. Voor een man als mij met een been in de volgende eeuw reeds gesneden koek, over honderd jaar zal deze term een veel gebezigde zijn."
Watson liep rood aan en boog zijn hoofd nederig waardoor diens blik het gezicht van de dode dame plotseling ontmoette.
"Uit de dikte van stof kan worden afgeleid hoe lang het is geleden eer een bepaald voorwerp is aangeraakt, zeer belangrijk bij het oplossen van bepaalde misdrijven welke sommige fatsoenlijke burgers van Londen uit hun slaap houden" oreerde Holmes geagiteerd.
Holmes veegde met zijn lange slanke vingers een laag stof van de kist af en rolde het tot een balletje.
"Ik heb nu over een afstand van zes duim het stof van de kist geveegd, het resultaat is een vrij compact balletje van ¼ duim; dat is een behoorlijke diameter" fluisterde Holmes samenzweerderig alsof er iemand meeluisterde.
"Ik ben in het verleden soms maanden van huis geweest, je weet dat ik veel gereisd heb.
Wanneer ik na zo een lange afwezigheid mijn kamer weer eens betrad viel het me dikwijls op dat het er veel schoner was dan je uiteindelijk zou hebben verwacht. Het was vaak stofvrijer dan gedurende een week in mijn kamer te hebben gebivakkeerd en mevrouw Hudson het onmogelijk te hebben gemaakt om af te stoffen" zei Holmes.

"Stof ontstaat door de aanwezigheid der levenden; doden zijn stof doch veroorzaken het niet."

Watson snakte naar adem, daar had hij vaker last van wanneer Holmes verregaande filosofische dwalingen onderging.
"Jij kunt je dus voorstellen dat er in een tombe weinig stof ontstaat buiten datgene wat zich doorgaans in de kist afspeelt; de dikte van het balletje stof is voor mij in deze duidelijk; zeker 35 jaren heeft niemand de kist aangeraakt" zei Holmes.

"Wat nu" slikte Watson.
Langzaam boog Sherlock zich over de langwerpige kist en betastte de randen van het deksel in het schemerlicht der kelder.

Een glimlach maakte zich meester van de doorgaans gelaten uitdrukking op Holmes z'n gezicht.
Een paar seconden later had hij de zes bevestigingspinnen uit het deksel verwijderd.
"Help me eens Watson, we moeten het deksel er in een vloeiende beweging afhalen.
In m’n eentje lukt dit mij zeker niet, want als ik bij het hoofdeinde trek, komt het juist vaster te zitten bij het voeteneind."
Na een uiterste krachtsinspanning waarbij Watson zich over het voeteneind ontfermde, werd het deksel behoedzaam van de kist gelicht en eerbiedig op de plavuizen vloer gelegd.

Het lichaam was nu volledig zichtbaar en de mannen waren andermaal ontroerd door de staat waarin het zich bevond.

"Watson jij als arts moet mij hier meer duidelijkheid over kunnen verschaffen, hoe kom ik er het achter of er zich wellicht chemische stoffen in het lichaam bevinden welke er van huis uit niet in thuishoren?" "Wel, je kunt een bloedmonster nemen of zelfs wat haar afknippen en dat later onderzoeken" zei Watson.

"Nee Watson, geen bloed, dit lichaam heeft de tand des tijds reeds jaren kunnen weerstaan, ik zou het heiligschennis vinden om dat te bezoedelen. Ben je er zeker van dat wij sporen van eventuele kunstmatige chemicaliën in een weinig haar aan kunnen treffen?"

Watson knikte instemmend waarna Holmes z'n Zwitserse zakmes uit z'n binnenzak haalde. Met een zwierig gebaar verdween Holmes z'n hand in de kist en met onderdrukt enthousiasme waarin hij op doorzichtige wijze faalde, werd er een nogal fors uitgevallen lok haar van de onbekende afgeknipt.

"Zie hier Watson, deze haarwrong zal de tweede sleutel van ons avontuur vormen! Laten we ons naar Bakerstreet begeven, mijn maag rammelt, ik zal mevrouw Hudson opdracht geven om ons van verse thee en oh ja, van die heerlijke zachte broodjes te voorzien. Daarna zullen we eens zien of we tot de oplossing van het mysterie kunnen komen."

"Holmes, ik heb het gevoel dat je iets voor mij achterhoudt" zei Watson toen het tweetal druk doende was om de inwendige mens van het nodige te voorzien. "Wel...wel" zei Holmes rustig. "Ik kan je vertellen Watson, dat mij op een paar niet onbelangrijke details na, nagenoeg alle aspecten bekend zijn van het duistere avontuur waarin wij verzeild zijn geraakt."
"Nu al Holmes?" "We moeten volgens mij nog een belangrijk scheikundig onderzoek loslaten op de door jou zo fanatiek vergaarde haarwrong" schertste Watson. "Dat is maar een detail Watson, eigenlijk achteraf maar een zeer oninteressante schakel in het mysterie. Het is vanzelfsprekend wel duidelijk dat er iets gevonden zal worden in de wrong; een lichaam blijft niet zonder meer in goede conditie nadat de geest eruit geweken is."
Plotseling haalde Holmes een kleine sierlijk bewerkte portefeuille uit het binnenzakje van zijn vest en legde het op tafel.

Holmes vertelde aan Watson dat hij in de grafkelder een kettinkje tussen de vingers van de linkerhand der dode had ontdekt, toen hij hier eenmaal aan had getrokken, bleek de bewuste portemonnaie er aan te zijn bevestigd.
De inhoud van dit kleinood bevatte diverse opmerkelijke zaken; een paar muntstukken en drie visitekaartjes.
De meest recente munten dateerden uit het jaar 1858 , daar deze munten geen sporen van jarenlange slijtage vertoonden, kon (zo redeneerde Holmes) worden vastgesteld dat de dame niet lang na dit jaar moest zijn overleden.
De visitekaartjes waren het interessantst. Twee kaartjes waren identiek en bevatten de naam Alice C.E. Hawthorne. Hieruit kon worden geconcludeerd dat dit de naam van de gestorvene moest zijn. Op het derde kaartje stond het volgende vermeld:

George P. Morris
London Bradburystreet 8

Daar er op het kaartje van Alice geen adres stond afgedrukt, werd het duidelijk dat het tweetal zich de volgende dag zou begeven naar Bradburystreet 8.

Bradburystreet bevond zich in de buitenste regionen van een der buitenwijken van Londen, het bewuste pand stond vrij afgelegen van de doorgaande weg en werd omfloerst door een duistere krepwade. Oude afgestorven takken en restanten vergane glorie vormden de krampachtige omlijsting van een zwakke afspiegeling uit een verloren gewaand Belle Epoque; oude luister waarvan de aanwezigheid slechts door weinigen ingeschat kon worden. Een zweem der zware parfums waarmee ooit de overdadig gedecoreerde salons en boudoirs opgesmukt waren geweest, de verbleekte familieportretten en het vaal geworden kinderspeelgoed die eenzaam hun trieste lot afwachtten, het rafelige door de zon aangetaste zijde van de zwarte vitrages en de door huishoudsters zo verfoeide stofnesten van droogboeketten verrieden deze aanwezigheid.

Na driemaal gescheld te hebben werd de deur eindelijk doch tergend langzaam geopend en stond het tweetal oog in oog met een voor Holmes reeds bekend persoon. De livreiknecht talmde even doch hervond een korte wijle daarop zijn koele zelfverzekerdheid. "Komt u binnen heren, u wordt verwacht!" Toen ze de drempel van dit macabere pand betraden was het juist alsof ze opgeslokt werden; de verweerde door zwammen aangetaste gang vormde een soort mond die maar al te gretig zijn nietsvermoedende slachtoffers wou opslokken.. Dit oude karkas, waaruit de geest nog niet geheel was geweken deed een uiterste poging om z'n trots te bewaren en slaagde daar nog opvallend goed in.
Met uitpuilende ogen keek Watson naar de vergeelde cherubijntjes die hem met duivelachtige grijns leken te observeren. Het ziekelijk overdreven geornamenteerde plafond, waaruit sommige rozetten als puisten tevoorschijn staken completeerden deze surrealistische wereld. Uiteindelijk kwamen ze terecht in een wat grotere ruimte met een drietal openstaande deuren. De knecht gebood daarop de heren door de linkerdeur naar binnen te gaan, hij bleef daarbij zelf in de genoemde ruimte achter.

”Treed binnen heren” schalde een stem hen in de zojuist betreden ruimte tegemoet. In een grote oorfauteuil bij een potsierlijk gedecoreerde haard zat een magere man met grijze bakkebaarden en dito snor van zo’n 75 jaar oud.
De kamer maakte een wanordelijke indruk en deed nog het meest denken aan een laboratorium waar gemakshalve een zithoek in was gecreëerd.
Zo stonden er overal wetenschappelijke instrumenten en was de ruimte overladen met reageerbuizen, kolven en retorten waarin zich de meest vreemdsoortige vloeistoffen bevonden.

Holmes naderde de man langzaam terwijl Watson de ruimte in z’n eigen tempo aan een nader onderzoek onderwierp.
“Ga zitten Holmes” zei dezelfde stem weer, ditmaal met een vreemde dwingende uithaal die een geestelijke instabiliteit verraadde.
Holmes nam een stoel vlakbij de man en liet de warmte van het vuur zich welgevallen. Ondanks het feit dat het juli was, straalde dit huis namelijk een kilte uit die nauwelijks was te bestrijden.
“Ik ben u enige uitleg schuldig, mr. Holmes, begrijp ik.”
“Nauwelijks, mr. Morris, de details zijn me in grote lijnen duidelijk en ik kan u zeggen dat ik u mijn medeleven betuig.”
De man schrok en was duidelijk aangedaan door deze opmerking. Ook Watson was Holmes z’n reactie niet ontgaan.
“Medeleven? hoe weet u…dat..dat..” slikte de man.

“Ik heb haar gevonden…..Alice; zij ligt er inderdaad” zei Holmes.

De man slaakte een diepe zucht, waarna er een lange stilte volgde. Het was duidelijk dat er zich een innerlijke strijd afspeelde binnen de geest van deze gebroken, geruïneerde man.
Na een aantal minuten vroeg hij aan Holmes “w…wat rest er van Alice….in…in.. welke staat bev… bevindt zij zich?”
“Hmmmm. u bedoelt waarschijnlijk: is het experiment geslaagd? Welnu, ik kan u zeggen dat een opgeprikte vlinder in één of ander willekeurig Victoriaans rariteitenkabinet zich doorgaans niet in een betere toestand bevindt” zei Holmes kalm, doch niet geheel vrij van een zekere achterdocht.

Mr. Morris liep rood aan, balde zijn vuisten en vocht om z’n woede binnen de perken te houden.
“Experiment, experiment? u weet niets mr. Holmes... goed, het is bijzonder dat u haar gevonden hebt zodat u mij kon mededelen in welke staat zij zich nu bevindt, doch dat is alles…..verder weet u in het geheel niets….Gaat u maar weer weg en vertel me wat uw onkosten zijn…uw werk zit er op.”

“Zo gemakkelijk komt u niet van mij af, mr. Morris” zei Holmes terwijl hij zijn pijp stopte. “Hier is moord in het spel en dat weet u.”
“De zaak is duidelijk genoeg, ik kan u het verhaal in grote lijnen uiteenzetten en al wat ik van u vraag is, om mijn conclusies die ik heb kunnen trekken middels eenvoudige deductie, zo nu en dan aan te vullen met uw persoonlijke ervaringen.”

Mr. Morris zweeg gelaten en liet Holmes terwijl deze van z’n pijp genoot aan het woord.

“Laat ik u zeggen dat u mij slechts geconsulteerd heeft om de staat en vindplaats van het lichaam van mevrouw Hawthorne te achterhalen. Wellicht had u zelf de tombe kunnen opsporen, doch alhoewel dat al erg pijnlijk voor u zou zijn geweest, zou het binnengaan…laat staan het aanschouwen van uw geliefde te veel voor u geweest zijn. Een getraind oog ziet zo dat uw zenuwen uw lichaam tot een wrak gemaakt hebben. U had een detective nodig die discreet met dergelijke buitenissige zaken omgaat, dus ik was uw aangewezen man. Dit is in het kort datgene wat zich in het hier en nu heeft afspeelt. Voor mij zeer oninteressant omdat het mijn scherpzinnige geest nauwelijks prikkelt en technisch zelfs uitgevoerd had kunnen worden door een gepensioneerde 3e rangs agent van Scotland Yard…..
Neen, het verleden…daar stel ik interesse in….dat maakt deze zaak juist zo interessant. Niemand heeft het recht om de raderen van mijn geest, nu zij zich thans in volle gang omwentelen, lam te leggen; juist nu ik nagenoeg alle aspecten van de zaak helder heb.

Wat mij voornamelijk aantrekt in deze zaak, is dat het verleden, hoe diep je het ook begraaft, waarschijnlijk altijd weer tegen zult komen; het geweten knaagt en maakt twijfels, onzekerheden en herinneringen tot kwalijke nachtmerries.
Iedere boze droom dient mijns inziens te ontaarden in een draaglijk plot waarin innerlijke rust wederkeert. Ook deze historie verdween een aantal jaren in een stoffige lade, doch lades worden ooit wel weer eens geopend.
Laat mij daarom kalm en rustig mijn deducties aan u uit de doeken doen, wellicht schenkt het u rust…

Rond het jaar 1858 werkte u heimelijk aan een geheim conserveringsmiddel. De oorlog aan de Krim had in 1855 vele onnodige slachtoffers geëist omdat er zo weinig voedsel tijdens de lange veldtochten bewaard kon worden. U was in die tijd zo’n jaar of veertig en werkte met uw assistente in de ruimte waar wij ons nu bevinden aan uw uitvinding.

U kreeg uw instructies in het geheim van kolonel Hawthorne, de echtgenoot van uw assistente; zij was de belangrijkste schakel in het geheel. Naast het feit dat zij een verdienstelijk laborante was, was zij ook geëngageerd met de protocollen van het legeronderdeel waarover haar man de absolute alleenheerschappij had. Ik herinner mij deze man nog goed uit de krantenberichten die uit die tijd stammen; hij stond bekend als een potentaat die nauwelijks tegenspraak duldde.”

“Holmes, hier hangt een portret van mevrouw Hawthorne” onderbrak Watson op verschrikte toon de monoloog van Holmes. Watson was de kamer nog immer aan het doorvorsen.

“Juist Watson, je onderbreekt me op het juiste moment…of beter gezegd; je vult mijn rede op illustere wijze aan.
Mr. Morris, u werkte uren achtereen in deze kamer tezamen met de zeer aantrekkelijke echtgenote van kolonel Hawthorne. Bovendien beschikte ook u in die tijd over charmes die voor sommige vrouwen moeilijk waren te weerstaan.
Dit alles, gecombineerd met het feit dat u samen na zo’n twee jaar zwoegen eindelijk de juiste formule had ontdekt, zorgde ervoor dat er een niet af te remmen liefdesaffaire ontstond.”

“Dat was mijn grootste fout” stamelde mr. Morris.
“Op een ochtend, ik weet het nog goed, het was ergens in november 1858, kwam ik mijn laboratorium binnen en ontdekte dat het serum inclusief de bijbehorende formules waren gestolen. Ik was ten einde raad, wat moest ik doen? Ik kon de politie niet inlichten daar ik daarmee het geheime experiment zou verraden. Ook was ik te bevreesd om het incident te melden bij kolonel Hawthorne omdat ik me zeer schuldig voelde dat ik me had vergrepen aan zijn vrouw alsmede het feit dat het serum verdwenen was. Bovendien vermoedde ik dat hij wel eens iets met de hele zaak te maken zou kunnen hebben. Daar kwam nog bij dat alles maar dan ook alles weg was; ik had geen kopieën gemaakt van de formules. Met gemengde gevoelens wachtte ik maar af op één of ander teken, zodat ik actie kon ondernemen… Toen Alice die dag en de daarop volgende niet op kwam dagen en ik bovendien niets van haar gade hoorde begon ik het ergste te vermoeden en werd ik gek van angst en verdriet.. Twee slopende weken verstreken totdat de u reeds bekende sleutel anoniem bij mij bezorgd werd.

Omdat ik zelf een grafkelder met dito sleutel bezat, ontstond er een vaag vermoeden dat het meest gruwelijke scenario, hetgeen zich steeds maar weer aan mijn geest opdrong wellicht tot waarheid was geworden.
Zeker toen ik de daaropvolgende dag op de voorpagina van de Times las dat de echtgenote van kolonel Hawthorne vermist werd en dat vermoed werd dat zij het slachtoffer was geworden van een lafhartige ontvoering, werd het me teveel…ik…ik.”

“Laat mij uw verhaal afmaken” zei Holmes beschaafd en rustig.

“Kolonel Hawthorne was erachter gekomen dat zijn vrouw hem ontrouw was geweest en wou meerdere vliegen in één klap slaan; in éérste instantie wou hij van zijn overspelige vrouw af, in tweede instantie wou hij de werking van het serum testen en in derde instantie wou hij u pijnigen… Hij schiep er een wellustig behagen in om aan u kenbaar te maken wat er met Alice was gebeurd, ook wist hij dat u nimmer naar de politie kon gaan. Immers, het was een geheim experiment, bovendien stond Hawthorne buiten iedere verdenking en u zou zelfs als schuldige aangewezen kunnen worden. Voorts beschikte u niet meer over het serum en de formule waardoor u van voren af aan moest beginnen, hetgeen onmogelijk was zonder de kennis van Alice. Toen Hawthorne u in diskrediet bracht omdat u het serum zogenaamd niet tijdig kon aanleveren, was u volledig geruïneerd en monddood.
Hij liet u achter in zekere onzekerheid tot de dag dat u de sleutel bij mij liet bezorgen.

Hawthorne, die veel ouder was dan zijn vrouw, had al rond 1840 een grafkelder laten bouwen. Het was voor hem een koud kunstje om Alice met een weinig ether te benevelen en vervolgens het serum toe te dienen, zodat haar vege lijf weldra de dood vond.
De grafkelder was in 1858 reeds in vergetelheid geraakt en vormde zelfs toen al een tijdscapsule waarin het stoffelijke overschot van Alice C. Hawthorne gemakkelijk in opgenomen kon worden; roemloos, vergeten en zonder eer opgeborgen.

We zullen nooit weten of Hawthorne teruggekeerd is naar die eikenhouten kist om de uitkomst van zijn gruweldaad te aanschouwen. Hij is in 1860 verdronken toen zijn bark in het kanaal verging.”

“Dat weet ik nog goed mr. Holmes” zei Morris. “Dat schonk mij enige voldoening, zodat ik de zaak enigszins naast me neer kon leggen. Toch knaagde de zaak aan me en durfde ik niet zelf op zoek te gaan naar de laatste rustplaats van mijn geliefde. Enerzijds omdat ik het ontkende, anderzijds omdat ik te laf was om de waarheid onder ogen te zien….dwaas dat ik was. Ik ben dankbaar dat ik u die sleutel heb gegeven, dat de zaak nu eindelijk gesloten kan worden, dat ik er met iemand over kan, mag en wil spreken.”

“Holmes, hoe is het toch mogelijk dat dit verhaal jou in grote lijnen zo spoedig al weer duidelijk werd?” vroeg Watson.

“Als je het onmogelijke elimineert moet datgene, hoe onwaarschijnlijk ook, wel de waarheid zijn; de roestige sleutel, het geconserveerde lichaam, dit vervallen huis, de munten, de visitekaartjes, de naam Hawthorne die mij niet geheel onbekend was, dit laboratorium en de tijd waarin deze historie zich afspeelde vormden voor mij de wapening van de ontknoping.”

Holmes z’n pijp was volledig opgerookt en er verscheen een tevreden glimlach op z’n gelaat, waarop hij het volgende zei “genoeg gesproken, laten wij gedrieën naar dat lang vergeten graf afreizen om Alice haar zo verdiende laatste eer te bewijzen en u de rust te gunnen waarnaar u al zo lang op zoek bent.”












your picture here
"You could not find a more lonely tract of road anywhere."
(updated: 16-05-2004)
Schrijver: ACB
Gereed : 2001
E- mail : andre-cesar@zonnet.nl

powered by lycos
SEARCH: Tripod The Web