Verhaal 2:
"Bijna een liefdesgeschiedenis"

Dit is het verhaal van een geheimzinnig, treffend klein avontuur, bijna een liefdesavontuur. En toch, in de drie dagen, die Ginevra en ik samen doorbrachten in Dôrvesan, hebben wij niet gedacht aan vrijerij. (Of misschien hebben we er wel aan gedacht, maar dan toch ieder voor zich.)
Wij logeerden in hetzelfde hotel, brachten bijna den ganser dag samen door, aten met z'n tweeën aan een tafeltje. Den ochtend van den vierden dag kwam haar vader haar halen; en hij vroeg mij:
Is ze lief geweest? Allerliefst.
- Heeft ze u geen last bezorgd?
- In 't minst niet.
En zij vertrokken. Er was geen sprake geweest van vrijerij, maar toch was er wel iets tussen ons voorgevallen.
Want het tafeltje waaraan wij zaten, in de gelijkvloerse eetzaal van het hotel., stond vlak voor een open raam, dat uitzicht gaf op een tuintje. En elke avond sloten wij het raam, omdat 't op die hoogte tegen het vallen van den avond koud is, zelfs 's zomers.
Door de ruiten zagen we op den voorgrond het gebladerte van heesters en iets verder twee toefen geraniums opsteken uit potten, die op een muurtje stonden; daarachter ging 't omlaag en golfde de schaduwrijke uitgestrektheid van dal en bergen. In de verte begonnen op een heuvel hier en daar lichtjes te schitteren, tot aan den horizon en der hemel, die van sterren te schitteren begon.
Het volgende was gebeurd:
Den derden avond waren wij na het eten nog een poosje blijven zitten, tegenover elkaar, aan ons tafeltje voor het raam. De zaal achter ons was leeg, leek verdwenen. Zo was de hele wereld misschien wel verdwenen, verzonken in ons, aan dat tafeltje, en in dat raam met zijn dichtbij, en zijn ver panorama.
Ginevra zat zwijgend, keek door de gesloten ruiten.
Ik keek eveneens, en zag enkele sterren.
Toen vestigde ik mijn ogen op Ginevra en bemerkte, dat zij niet naar de sterren keek.
Haar gezichtslijn was korter, eindigde wellicht bij de geraniums op het muurtje. Ik keek ook naar de geraniums, maar die zeiden mij niets. Twee precies gelijke toefen. Vijandig kwamen ze mij voor. Er aan terugdenkend, zie ik ze alleen onverschillig, zonder uitdrukking.
Maar Ginevra keek ook niet naar de geraniums. Terwijl haar blik op de ruit gevestigd bleef, hief zij haar hand op naar haar voorhoofd en streek een wat te laag hangenden haarlok weg. Een paar maal herhaalde ze de beweging, totdat de lok zich gewonnen gaf. Toen glimlachte Ginevra en zei:
Een vrouw vindt overal een spiegel.
- Gelukkig maar - antwoordde ik, ('k weet zelf niet waarom).
Ik probeerde me ook te spiegelen in de ruit,
die leunde tegen de dichte, duistere massa: de tuin, het dal, de wereld.
- Kijk, - zei ik - wat een eigenaardig effect! Door het glas zie ik een heel toneel: het muurtje, de geraniums en zoo voort, alles wat er achter is. Maar tegelijkertijd zie ik er een ander toneel in:
uw beeld, het mijne, het witte tafellaken, de fles, en de lamp die de hele boel verlicht: alles wat aan deze kant is. De beelden zijn flauwer, maar toch duidelijk: u hebt het glas als spiegel kunnen gebruiken. Twee werelden: beide onmiddellijk achter de ruit. Beide beslaan dezelfde ruimte. Maar
- en dit is het eigenaardige - ze vloeien niet ineen, komen niet in botsing, vullen elkaar niet aan. Ze hebben geen plezier, en geen last van elkaar. Ze kennen elkaar niet: terwijl ze dezelfde ruimte innemen, zijn ze volkomen onkundig van elkaar. Kijk maar. Het witte kopje is precies op dezelfde plaats als dat buksboomblad: en toch ziet u het blad en ziet u het kopje, elk in zijn geheel, afgescheiden van elkaar. Beide werelden zijn ieder op zichzelf ondoorschijnend, en doorschijnend met betrekking tot elkander.
- Nu, en? - vroeg Ginevra.
Ik was even de kluts kwijt.
- 't Zou kunnen zijn.... - hernam ik.
Maar meteen viel ik mezelf in de rede:
- ~ Doet er niet toe.
- Uw fantasie is weer aan 't werk - sprak Ginevra.
- Juist.
Het verschijnsel vermaakte haar echter. Zij hield haar hand een eindje boven ons tafeltje en begon ´r
te bewegen, liet 'r cirkelen als een valk, die op t punt was neer te strijken om de kruimels van het tafellaken weg te pikken. Maar zij keek niet naar de. kruimels, ze keek door de ruit.
- Wat doet u? - vroeg ik.
- 't Is hoogst vermakelijk. Ik probeerde mijn hand - die daar - in de geraniums te verbergen, maar het is werkelijk onmogelijk.
- Niet zoo hard bewegen, u mocht ze eens breken, de geraniums.
Ginevra begon te lachen.
Er was nog koffie in het kannetje, zag ik. 'k Schonk ze in en dronk ze op, hoewel ze ijskoud was.
Toen fronste ik de wenkbrauwen, zoals men tegen kinderen doet, en vermaande haar:
- U moet niet lachen, ik meen 't in ernst.
Ginevra lachte al niet meer. Zij had het spel gestaakt. Haar hand op het tafellaken leggend, keek ze mij aan:
- Meent u 't heus in ernst?
- Zeker. Zullen wij eens een proef doen?
- Wat voor proef?
- Kijk dan daarheen. Nu, u ziet, ik houd mijn weerkaatste hand precies boven de geraniums. Lijkt 't niet, dat ik ze kan aanraken, als ik mijn hand wat lager houd? Kijk, nu raak ik ze aan. Maar de geraniums bewegen niet.
- Natuurlijk niet.
- 't Is natuurlijk, ja; maar ik wil iets boven-natuurlijks doen. Ik wil ze laten bewegen.
- Hoe dan?
- De geranium heeft bewogen. Dus, als hij gevoel had, zou hij 't gevoeld hebben. Een mooi geslaagde proef. gaat u nu eens daar staan.
Waar?
- Daar, buiten, bij de geraniums. En leg dan uw hand zoo erop, 't doet er niet toe waar, maar houd 'r stil Ik blijf hier staan en probeer uw echte hand aan te raken met mijn weerkaatste hand. Begrepen?
- Ja, ja.
- En u zult mijn hand voelen, moet 'r voelen.
Ginevra was opgestaan, wilde al gaan. Doch ik hield haar terug:
- 'n Ogenblikje. U zult de aanraking voelen, maar u moet niet naar me kijken, anders zou het verbeelding kunnen zijn. U moet met uw rug naar het raam toe gaan staan, niet naar mij kijken, maar in het dal; en uw hand een beetje hoog houden, goed in 't gezicht.
- Best.
Zij ging.
Ik beschouwde de heengaande gestalte in het rose japonnetje, haar blote, fijnen en blanken hals, die ineens verdween in het zwarte haar. Toen keerde ik mij om en keek door de ruit.
Bijna dadelijk daarop zag ik haar in het tuintje verschijnen. Zij keerde mij haar rug toe, gelijk ik haar gezegd had. Het rose japonnetje was donkerder in de duisternis, maar haar hals leek nog blanker. Rechtop, kerfde zij het duister, als uitgehouwen in den hemel stond zij daar, het leek of de sterren opzij waren geschoven, om plaats voor haar te maken.
Door mijn ogen enigszins in te spannen, gelukte 't mij de wereld der weerkaatste beelden weer op te roepen in het glas. Ik was opnieuw gaan staan en zag mijn beeld, ten voeten uit, naast haar werkelijke gestalte.
Ginevra hief haar hand op en stak 'r uit, precies zoals ik haar had voorgedaan; en zoo, met uitgestoken hand, stond ze stil te wachten.
Maar ik bewoog mijn hand niet, om met het weerkaatste beeld de hare aan te raken.
Ik weet niet welke duivel het mij ingaf. Maar ik bewoog behoedzaam mijn hele lijf, het beeld ervan gadeslaand. En dat stond nu naast haar lijf, vlak naast het hare, stak er even bovenuit. Ik hoog mijn hoofd, en ook mijn weerkaatste hoofd boog zich. Toen bewoog ik mijn lippen. En mijn spiegel. beeld drukte de lippen op haar levenden hals, bleef er rusten in een innigen zoen; en opeens zag ik haar huiveren, en 't hoofd buigen, zodat het zich losmaakte van mijn beeld; zonder om te zien vluchtte zij weg.
Vluchtte weg, alsof ze gevoeld had, dat ik haar in den hals had gezoend.
Ik geloofde niet, dat zij 't had gevoeld. Schijnbaar rustig ging ik haar terugkomst zitten afwachten.
Dadelijk daarop kwam zij. Zij zag heel bleek. En ging niet zitten.
Ik had haar moeten vragen: - waarom bent u weggelopen? En zij had, ook al vroeg ik haar niets, het een of ander moeten zeggen.
Geen woord. Zij zei niets meer van het experiment. En ik vroeg haar niets. Voor het tafeltje staand, staarde zij op een fles mineraalwater.
Vervolgens, zonder zich rekenschap ervan te geven, hief zij haar hand op, streek ermee over haar hele hals, drukte 'r in den nek, bij de haarwortels, enigszins krampachtig.
Een ogenblik maar. Toen liet zij los, glimlachte, keek mij eindelijk aan. En stak mij haar hand toe:
- Wel te rusten.
Zij ging de kamer uit. Keek niet meer om Verdween.
Dien nacht heb ik niet geslapen.
Den volgenden morgen kwam haar vader haar halen, zoals ik al verteld heb, en ze vertrokken; en ik heb haar niet meer teruggezien.

Massimo Bontempelli


powered by lycos
SEARCH: Tripod The Web